strekken werkw. Uitspraak: [ ˈstrɛkə(n) ] Afbreekpatroon: strek·ken Vervoegingen: strekte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gestrekt (volt.deelw.) (iets) zo ver mogelijk uitrekken in de lengte Voorbeeld: 'je rug strekken' Synoniemen: dienst doen extensie ophouden opwinden reiken rekken spannen uitbreiden uitrekken uitsteken uitstr...
1) Beslaan 2) Dienen 3) Dragen 4) Extensie 5) Ophouden 6) Opstaan 7) Opwinden 8) Reiken 9) Rekken 10) Spannen 11) Tenderen 12) Toereiken 13) Uitbreiden 14) Uitrekken 15) Uitsteken 16) Uitstrekken 17) Veroorzaken 1) Betrekking hebben op 2) Dienen 3) Dienst doen 4) Dienstig zijn 5) Een loopje doen 6) Extensie 7) Gedijen 8) In de lengterichting brengen 9) Lang maken 10) Langer maken 11) Langmaken 12) Languit gaan liggen 13) Nodig zijn 14) Ophouden 15) Opstaan 16) Opwinden 17) Recht maken 18) Reiken 19) Rekken 
strak doen worden (toon de herkomst via de etymologiebank)
lang en recht maken vb: hij strekte zijn armen en benen
strak maken of worden
strak maken of worden
Flauw gebogen bogen waarbij de boogstenen zodanig zijn geplaatst dat er zijwaartse krachten komen van verticale belasting. Gebruik 'camber arches' voor bogen met een zeer lichte kromming