de trouwdag zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'trɑudɑx ] Afbreekpatroon: trouw·dag Verbuigingen: trouwdagen (meerv.) dag waarop je met je partner trouwt of getrouwd bent Voorbeelden: 'Zij droeg op haar trouwdag een lange witte jurk met een sleep.' , 'ieder jaar je trouwdag vieren' Synoniem: huwelijksdag Synoniemen: bruiloftsdag huwelijksda... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/trouwdag
1) dag waarop iemand trouwt; huwelijksdag 2) dag waarop men destijds is getrouwd en zijn huwelijk herdenkt; huwelijksverjaardag Gevonden op https://anw.ivdnt.org/article/trouwdag