uitschieten werkw. Uitspraak: [ 'œytsxitə(n) ] Afbreekpatroon: uit·schie·ten Vervoegingen: schoot uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is uitgeschoten (volt.deelw.) 1) onverwacht en onbeheerst een beweging maken Voorbeelden: 'Mijn tandenborstel schoot uit tegen mijn gehemelte; dat deed pijn.' , 'uitschieten met je pen' De wind ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/uitschieten
uitdr.: Voorbeeld: ‘in een lach uitschieten’: in de lach schieten - Voorbeeld: ‘De pastoor kwam vooruit; hij robbelde zijn kleed over de knieën, bezag de omstanders en schoot in een ronde lach uit’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0023.php
1a> van de wind: plotseling in kracht toenemend. b> van de wind: plotseling ruimend. 2> LATEN UITSCHIETEN: vrij onbekende term voor vieren. 3a> een vistuig, een anker, volgboot, ballast en dergelijke overboord zetten. (Dus te water doen geraken.) Ook alleen schieten genoemd. b> het met de roeiboot uitbrengen van de zalmzegen, bij de kle... Gevonden op https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=u#uitschieten