de uitstroom zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: uit·stroom Verbuigingen: uitstromen (meerv.) Verbuigingen: uitstroompje (verkleinwoord) geheel van entiteiten die iets verlaten . 4 definities
Leerlingen-studenten die met een diploma een opleiding verlaten. Zie ook: doorstroom en afstroom.
Def.: waterstroom uit een waterloop, meer, reservoir, bassin etc
Het totaal aantal medewerkers dat in een jaar de arbeidsmarkt, een branche of werkgever verlaat.