de vakantieganger zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: va·kan·tie·gan·ger Verbuigingen: vakantiegangers (meerv.) Verbuigingen: vakantiegangertje (verkleinwoord) Iemand die op vakantie gaat. Voorbeelden: 'In de steden Parijs, Londen en Amsterdam zie je veel vakantiegangers' , '(...) en vlucht met zijn dochters weg onderzee...' . Synoniemen... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/vakantieganger