verminderen werkw. Uitspraak: [ vərˈmɪndərə(n) ] Afbreekpatroon: ver·min·de·ren Vervoegingen: verminderde (verl.tijd enkelv.) 1) minder maken Vervoegingen: heeft verminderd (volt.deelw.) Voorbeeld: 'De directie verminderde het aantal werknemers in vaste dienst.' Synoniem: reduceren 2) minder worden Vervoeging...
1) Achteruitgaan 2) Achteruitlopen 3) Afdoen 4) Afgaan 5) Aflaten 6) Afnemen 7) Afprijzen 8) Afslaan 9) Aftrekken 10) Afzakken 11) Afbouwen 12) Bekoelen 13) Beperken 14) Dalen 15) Decimeren 16) Declineren 17) Fnuiken 18) Inhalen 19) Inkrimpen 20) Inperken 21) Interen 22) Kleiner maken 23) Knotten 24) Korten 1) Afgaan 2) Afnemen 3) Afprijzen 4) Afremmen 5) Afslaan 6) Aftrekken 7) Bekoelen 8) Bekorten 9) Beperken 10) Besnoeien 11) Dalen 12) Declineren 13) Devalueren 14) Diminueren 15) Fnuiken 16) Herleiden 17) Inboeten 18) Inkrimpen 19) Inperken 20) Korten 21) Krimpen 22) Luwen 23) Matigen 24) Miniseren 
minder worden of maken vb: de pijn is de laatste dagen verminderd Tegenstellingen: toenemen doorzetten
•afnemen in aantal, kleiner worden. •doen afnemen in aantal, kleiner maken.
kleiner worden in omvang, aantal of kracht
Uit `De lagere vaktalen: De vogelvangerstaal` 1914 als de net hare volle breedte heeft, neemt men aan het einde der oude rij, twee maschen gelijk, die voor de nieuwe dus maar op eene uitkomen.