verzanden werkw. Uitspraak: [ vər'zɑndə(n) ] Afbreekpatroon: ver·zan·den Vervoegingen: verzandde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is verzand (volt.deelw.) 1) dichtslibben met zand Voorbeeld: 'de haven regelmatig uitbaggeren omdat die anders verzandt' 2) op niks uitlopen Voorbeelden: 'Het debat zal wel weer verz...
1) Aanzanden 2) Blijven steken 3) Doodlopen 1) Dichtslibben 2) Doodlopen 
[Mil. Woordenboek, spelling van 1861 ``Verzanden``] Lage landen, nabij rivieren gelegen, die veel zand medevoeren
door het neerslaan van, met het water aangevoerd, zand ondieper worden.