wissen werkw. Uitspraak: [ ˈwɪsə(n) ] Afbreekpatroon: wis·sen Vervoegingen: wiste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gewist (volt.deelw.) 1) weghalen door te vegen Voorbeeld: 'het water van de ramen wissen' het schoolbord wissen (het krijt van het schoolbord vegen) 2) (gegevens) verwijderen uit een geheugen ...
1) Afdrogen 2) Afnemen 3) Afvegen 4) Afwissen 5) Deleten 6) Kuisen 7) Reinigen 8) Schoonmaken 9) Schoonvegen 10) Uitgommen 11) Uitvegen 12) Uitvlakken 13) Vegen 14) Vlakken 15) Wegvegen 16) Wrijven 1) Afdrogen 2) Afvegen 3) Afwissen 4) Door vegen afnemen 5) Niet opnemen 6) Reinigen 7) Schoonmaken 8) Uitgommen 9) Uitvegen 10) Uitvlakken 11) Uitwissen 12) Vegen 13) Verwijderen 14) Vlakken 15) Wegvegen 16) Wrijven 
vegen (toon de herkomst via de etymologiebank)
het er vanaf vegen vb: hij wiste zich het zweet van het voorhoofd
•het niet meer laten bestaan van.
tenen, van tenen, van dun rijshout gemaakt
vegen