zeiken werkw. Uitspraak: [ ˈzɛikə(n) ] Afbreekpatroon: zei·ken Vervoegingen: zeikte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gezeikt/gezeken (volt.deelw.) 1) klagend praten over iets Voorbeeld: 'Zit niet zo te zeiken, maar doe er wat aan!' Synoniemen: : zeuren, zeveren 2) plassen Synoniemen: : pissen, piesen het z... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/zeiken