zwendelen werkw. Verbuigingen: zwendelde Verbuigingen: gezwendeld oneerlijk zijn, bedriegen, oplichten, frauderen Zie ook: zwendel Bron: WikiWoordenboek . Synoniemen: afzetten bedonderen bedriegen beduvelen belazeren besodemieteren misleiden oplichten 
1) Bedrog plegen 2) Frauderen 3) Fraudeur 4) Beduvelen 5) Belazeren 6) Oneerlijk zaken doen 7) Oneerlijk zakendoen 8) Misleiden 9) Oplichten 10) Oneerlijke zaken doen 11) Sjoemelen 12) Bedonderen 13) Besodemieteren 14) Knoeien 15) Bedriegen 16) Oneerlijk handelen 17) Afzetten 
waggelen, wankelen, slingeren, bengelen - Voorbeeld: ‘'t Merendeel van de boeren ook waren zwemelend en luide koutend, over de plaats gezwendeld en bij de herberg zelve, zaten er nog enige met losse tong te swatelen’ - Voorbeeld: ‘Zij stapte (...) de armen zwendelend langs elke kant van haar geruite voorschoot’
oplichten
oplichten (toon de herkomst via de etymologiebank)
bedrog plegen door een foute administratie vb: er wordt behoorlijk gezwendeld op die markt Synoniem: frauderen
•oneerlijk zijn in handel.