sjoemelen werkw. Uitspraak: [ ˈʃumələ(n) ] Afbreekpatroon: sjoe·me·len Vervoegingen: sjoemelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesjoemeld (volt.deelw.) niet eerlijk omgaan (met iets) Voorbeeld: 'sjoemelen met de winstcijfers van het bedrijf' Synoniem: frauderen Synoniemen: frauderen knoeien 3 definities...
1) Bedriegen 2) Bedrog plegen 3) Frauderen 4) Knoeien 5) Niet eerlijk doen 6) Oneerlijk handelen 7) Oneerlijk zijn 8) Ritselen 9) Valsspelen 10) Zwendelen 1) Frauderen 2) Knoeien 3) Ritselen 4) Valsspelen 5) Zwendelen 
knoeien (toon de herkomst via de etymologiebank)
(Amsterdams) beduvelen, misleiden
knoeien