afspreken werkw. Uitspraak: [ ˈɑfsprekə(n) ] Afbreekpatroon: af·spre·ken Vervoegingen: sprak af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft afgesproken (volt.deelw.) een afspraak maken Voorbeelden: 'afspreken om op een terrasje iets te gaan drinken' , 'met je ouders afspreken dat je vanavond om elf uur thuis bent' Synoniem: overeenkomen S...
1) Bedisselen 2) Beslissen 3) Overeenkomen 4) Conveniëren 5) Bedingen 6) Mondeling overeenkomen 7) Samenkomen 8) Regelen 9) Reguleren 10) Accorderen 11) Een afspraak maken 12) Afgesproken 13) Treffen 14) Arrangeren 15) Onderspreken 16) Uitpraten 
overeenkomstenrecht: overeenkomst. Bijv. `afspraak is afspraak`: de overeenkomst of belofte moet worden nagekomen. ...
er iets over aan elkaar beloven vb: we spreken af dat we deze zomer samen op vakantie gaan Synoniem: overeenkomen
•een onderling vergelijk vastleggen.
Iets met iemand afspreken betekent: aan elkaar beloven dat het gedaan wordt.
Het proces waarmee afspraken worden gemaakt en beheerd.