afwijken werkw. Uitspraak: [ ˈɑfwɛikə(n) ] Afbreekpatroon: af·wij·ken Vervoegingen: week af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is afgeweken (volt.deelw.) anders zijn (dan iemand of iets anders) Voorbeelden: 'een afwijkende mening hebben' , 'afwijken van de rest' Synoniem: verschillen Synoniemen: afslaan ontlopen verschillen Intensiveri...
1) Afdeinzen 2) Afdwalen 3) Afslaan 4) Declineren 5) Deflecteren 6) Derogeren 7) Divergeren 8) Schelen 9) Verschillen 10) Weggaan 1) Afslaan 2) Buigen 3) Declineren 4) Hellen 5) In strijd met 6) Niet overeenkomen 7) Ontlopen 8) Schelen 9) Uit de pas lopen 10) Uiteenlopen 11) Uitwijken 12) Variëren 13) Verschillen 14) Verschillen van 
je ergens niet aan houden vb: we zijn van het plan afgeweken
• [erga] niet de gangbare norm volgen. • [inerg] in strijd zijn met.
criminologie: het afwijken van de norm. ...