de beet zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ bet ] Verbuigingen: beten (meerv.) 1) keer dat je bijt Voorbeeld: 'een beet uit een reep chocola' Synoniem: hap beet hebben (een vis aan je haak hebben) beet! (<wat je roept als je iemand of iets te pakken krijgt>) Synoniem: hebbes! 2) wond door bijten Voorbeelden: 'de be...
1) Tuk op 2) Knauw 3) Tuk 4) Hap 5) Steek van een mug 6) Gepakt 7) Gevangen 8) Plant 9) Wondje 10) Wonde 11) Vissersterm 12) Rivier op Java 13) Hebbes 14) Nop 15) Hebreeuwse letter 16) Een hap genomen 17) Afgebeten stuk 18) Bete 19) Beetwortel 20) Scheur 21) Biet
hap, het bijten (toon de herkomst via de etymologiebank)
• [m] een samenklemming tussen de kaken. • [m] een steek door de monddelen van een kaakloos wezen, zoals een insect. • [f] - [m] [plantkunde] biet.
hap
hap
Manier waarop snijtanden in onder- en bovenkaak t.o.v. elkaar staan.
de manier waarop de snijtanden in onder- en bovenkaak t.o.v. elkaar staan
Een wijn met beet is een wijn die dikte en volume heeft, die de indruk geeft dat erop gekauwd kan worden.