Term uit de rederijkersliteratuur voor een versvorm die gekenmerkt wordt door verdubbeling van de rijmklank aan het slot van de versregel, bijv.: - Eeuwelic moedt ghi int keitivigh beven sneven Ende in Ethnats fel vier, vul wraken blaken. Met hem, die der Roo zee toe ghescreven bleven Wille u Jupiter een miserabel leven gheven: Ende nemmermeer ... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/dela012alge01_01/dela012alge01_01_00449.php