dwars bijv.naamw. Uitspraak: [ dwɑrs ] 1) in een richting die loodrecht op de hoofdrichting staat Voorbeeld: 'Een omgewaaide boom lag dwars over de straat.' Antoniem: recht 2) (van mensen en dieren) tegenwerkend Voorbeeld: 'Waarom ben je zo dwars, doe nou gewoon wat ik je vraag.' Antoniem: meegaand Synoniemen: : wee...
1) Afgunstig 2) Balorig 3) Bete 4) Bokkig 5) Diagonaal 6) Eigengereid 7) Eigenzinnig 8) Haaks 9) Hoeks 10) Koppig 11) Kruiselings 12) Links 13) Loodrecht 14) Nukkig 15) Ongemakkelijk 16) Ongezeglijk 17) Onhandelbaar 18) Onregelmatig 19) Opstandig 20) Overhoeks 21) Rebels 22) Recalcitrant 23) Scheef 1) Balsturig 2) Bokkig 3) Contrarie 4) Eigendunkelijk 5) Eigengereid 6) Eigenzinnig 7) Geneigd tot verzet 8) Haaks 9) Halsstarrig 10) Hardnekkig 11) In de breedte 12) Koppig 13) Kruiselings 14) Loodrecht op 15) Obstinaat 16) Onaangepast 17) Ongezeglijk 18) Onhandelbaar 19) Onvriendelijk 20) Onwelwillend 
scheef (toon de herkomst via de etymologiebank)
in een richting die kruist met de hoofdrichting vb: deze balk moet dwars op de andere komen
scheef, weerbarstig
uitdr.: Voorbeeld: ‘dwars in de zak’: overhoop liggen, niet overeenkomen - Voorbeeld: ‘Knorre moest het van Blomme niet hebben, ze waren altijd dwars in de zak’
scheef, weerbarstig
onder een hoek van circa negentig graden met de lengteas van het schip. Zie ook: dwarsuit.
Schuin over iets heen liggend of zijn geplaatst; van kant naar kant kruisend.
Recht opzij, dus onder een hoek van 90° met de scheepsas. `Om half vijf hadden we de vuurtoren van Scheveningen dwars.`