gezamenlijk bijv.naamw. Uitspraak: [ xəˈzamə(n)lək ] Afbreekpatroon: ge·za·men·lijk met of door alle betrokkenen Voorbeelden: 'Nederland en Vlaanderen voeren een gezamenlijk beleid op diverse gebieden.' , 'We betalen gezamenlijk de rekening van de borrel.' Synoniemen: : gemeenschappelijk, collectief Synoniemen: Algemeen collectief g...
1) In samenwerking 2) Communautair 3) Verenigd 4) Gemeenschappelijk 5) Tegader 6) En corps 7) Tezamen 8) Collectief 9) Onverdeeld 10) Met elkaar 11) Altezamen 12) Niet individueel 13) Saam 14) Saampjes 15) Samen 
samen
verenigd (toon de herkomst via de etymologiebank)
bij of met elkaar vb: zullen we gezamenlijk naar de kerk gaan? Synoniemen: samen bijeen Tegenstellingen: apart afzonderlijk
Gezamenlijk is met zijn allen, allemaal met elkaar. [basiswoordenlijst groep 5]