goedpraten werkw. Uitspraak: [ 'xutpratə(n) ] Afbreekpatroon: goed·pra·ten Vervoegingen: praatte goed (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft goedgepraat (volt.deelw.) zeggen dat iets niet zo erg is terwijl het wel erg is Voorbeeld: 'mensen die hun drugsgebruik goedpraten' Synoniem: vergoelijken Synoniemen: rechtpraten verbloemen vergoel... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/goedpraten