vuil zijn, worden; stremmen, stollen. - Voorbeeld: ‘Alevenwel was er geen van de slijters die opmerkte hoe 't licht gezaansel in de lucht aan 't grijmelen ging, tot heel 't uitspansel en de zonne zelf, achter een floers wegspon’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0010.php