
Spreekwoorden: (1914)
Een grooten mond hebben,d.w.z. brutaal, ongepast zijn, vooral van kinderen gezegd; zie n<sup>o<-sup>. 1539 en vgl. mnl. cleinmondich, bescheiden. Vgl. C. Wildsch. VI, 32: Dat heb ik wel gehoord, dat hij haar, haar assurante grooten mond verweten heeft; Multatuli I, 208: En zal niet.... i...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Een grooten mond hebben,d.w.z. brutaal, ongepast zijn, vooral van kinderen gezegd; zie n<sup>o<-sup>. 1539 en vgl. mnl. cleinmondich, bescheiden. Vgl. C. Wildsch. VI, 32: Dat heb ik wel gehoord, dat hij haar, haar assurante grooten mond verweten heeft; Multatuli I, 208: En zal niet.... i...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.