gutsen werkw. Afbreekpatroon: gut·sen Verbuigingen: gutste Vervoegingen: gegutst (volt.deelw.) 1) met een guts bewerken Voorbeeld: 'De gespleten stukken riet werden eerst gegutst en daarna begon het snijwerk.' 2) met grote golven naar buiten stromen Voorbeeld: 'Het bloed was al enige tijd uit de wond gegutst, voorda...
1) Beitelen 2) Druipen 3) Gieten 4) Gulpen 5) In stromen neervloeien 6) Neerstromen 7) Overvloedig 8) Overvloedig neerstromen 9) Overvloedig neervloeien 10) Overvloedig stromen 11) Plenzen 12) Regenen 13) Spoelen 14) Steekbeitels 15) Stortregenen 16) Stromen 17) Tappelings stromen 18) Tappelings uitstromen 1) Gobbelen 2) Gulpen 3) Neerstorten 4) Neerstromen 5) Plassen 6) Plenzen 7) Regenen 8) Spoelen 9) Stromen 10) Uithollen 11) Uitsteken 12) Vloeien 
in stromen neervloeien (toon de herkomst via de etymologiebank)
met grote hoeveelheden vloeien vb: het zweet gutst van zijn gezicht
in stromen neervloeien
Snijbeitels die een lang, gebogen blad hebben. Worden gebruikt voor uithollen van hout of voor het maken van gaten, gleuven of groeven in hout of steen.