haperen werkw. Uitspraak: [ 'hapərə(n) ] Afbreekpatroon: ha·pe·ren Vervoegingen: haperde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gehaperd (volt.deelw.) even niet goed werken Voorbeelden: 'De geluidsinstallatie haperde even, maar doet het nu weer.' , 'een haperend gesprek' Synoniem: blijven steken Synoniemen: blijven steken hakkelen mank...
1) Belemmering 2) Blijven steken 3) Blijven vast zitten 4) Dralen 5) Falen 6) Gebroken praten 7) Greineren 8) Haken 9) Hakkelen 10) Hokken 11) Horten 12) Hotten 13) Karrelen 14) Kartels aanbrengen 15) Klungelen 16) Leuteren 17) Mankeren 18) Niet vlot meer functioneren 19) Niet vlot voort gaan 20) Niet vlot werken 1) Dralen 2) Falen 3) Haken 4) Hakkelen 5) Horten 6) Hotten 7) Klungelen 8) Leuteren 9) Mankeren 10) Ontbreken 11) Schelen 12) Schorten 13) Sputteren 14) Stagneren 15) Stamelen 16) Steken 17) Stokken 18) Stoten 19) Stotteren 20) Vastlopen 21) Vastzitten 
blijven steken, in gebreke blijven (toon de herkomst via de etymologiebank)
blijven steken
blijven steken
Uit `De lagere vaktalen: De spinners-en weverstaal` 1914 als de twesten niet goed van een scheiden en alzoo sommige draden tegen de tanden van den effenaar stuiken.