de hengel zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ ˈhɛŋəl ] Afbreekpatroon: hen·gel Verbuigingen: hengels (meerv.) lange stok met een lijn en een haakje om vis te vangen Voorbeeld: 'werphengel' Synoniemen: vishengel Spreekwoorden en zegswijzen • met een gouden hengel vissen (=door bedrog zijn doel halen) • hi...
1) Sportvisattribuut 2) Geelbloemig zwartkoren 3) Parasiet 4) Vislat 5) Vissersgerei 6) Visstok 7) Visvanger 8) Gard 9) Aalvistuig 10) Gebruikt de hengelaar 11) Jachtinstrument 12) Angelroede 13) Angarde 14) Vangstwerktuig 
vistuig dat bestaat uit een lange stok en, aan het uiteinde, een snoer met daaraan een dobber en een haakje microfoonhengel
vistuig
Melampyrum, zwartkoren • kort gangetje dat lijkt te verdwijnen in een dikke nerf; larve leeft vervolgens als stengelboorder: Phytomyza rostrata
(Melampyrum pratense) -Hengel- RH. 0804 Volledige wetenschappelijke naam: Melampyrum pratense L. Diagnostische kenmerken t.o.v. Melampyrum arvense: Bloemen in naar één zijde gekeerde, ijle trossen. Schutbladen aan de voet met een of meer priemvormige tanden, groen. Bloemkroon 
plant, Melampyrum pratense (toon de herkomst via de etymologiebank)
lange stok met dunne draad waarmee je vissen vangt vb: hij zit urenlang met zijn hengel te vissen
(golf) [Golfterm] Telescopische stok, uitschuifbaar tot ca. 4,5 meter, met een metalen netje of bakje aan het uiteinde om een bal uit een waterhindernis te halen.
vistuig; (gewestelijk) hengsel
Een hengel is een visgerei. [basiswoordenlijst groep 4]