innemen werkw. Uitspraak: [ ˈɪnemə(n) ] Afbreekpatroon: in·ne·men Vervoegingen: nam in (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ingenomen (volt.deelw.) 1) in de mond nemen en doorslikken Voorbeeld: 'medicijnen innemen' goed van innemen zijn (veel eten en drinken) 2) (ruimte) gebruiken Voorbeeld: 'De koelkast nee...
1) Bezetten 2) Bunkeren 3) Beslaan 4) Korter maken 5) Bemachtigen 6) Bekoren 7) Tot zich nemen 8) Toe-eigenen 9) Geneesmiddelen gebruiken 10) Bekleden 11) Gebruiken 12) Bedwingen 13) Laden 14) Zich toe-eigenen 15) Nauwer maken 16) Kleiner maken 17) Doorslikken 18) Slikken 19) Slikken van medicijnen 
1> ZEIL INNEMEN : een zeil reven of een bijzeil strijken en bergen. Meestal zeil minderen genoemd. 2> LADING INNEMEN : te vervoeren zaken aan boord nemen; laden. 3> bij het rondbreiën een kleiner aantal mazen per rondgang breiën. Ook minderen , afminderen , afvatten en stelen genoemd. [ Lijst: Overige termen inzake het vistui...
(Amsterdams) een broek korter maken(Amsterdams) flink drinken
Ook wel genoemd aantrekken van kapitaal. Innemen is een begrip dat hoofdzakelijk wordt gebruikt in de (internationale) geldmarkt. Het is het proces van het aantrekken van liquiditeiten en dat vindt meestal in de vorm van deposito's plaats
een plaats in beslag nemen vb: die koelkast neemt te veel plaats in
•binnengaan en in bezit nemen. •"fig.": iemand voor zich winnen •uit circulatie halen. •kleding vernauwen. (+audio)
slikken; in beslag nemen, veroveren