zich onrustig bewegen, jeuken, krieuwelen, krauwen (VD) - Voorbeeld: ‘Als 't in hare verbeelding Zaterdagavond werd en eindelijk... traag (...) die Zondagmorgen, - dan ging het daarbinnen haar hertje aan 't krevelen’ - Voorbeeld: ‘Kasteele hoorde om zijn hoofd het luide bromgonzen der bijen en 't krevelen der mieren op de graskant Gevonden op https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0014.php