de lauwer zelfst.naamw. (m.) Afbreekpatroon: lau·wer Verbuigingen: lauweren (meerv.) Verbuigingen: lauwertje (verkleinwoord) blad van de laurier, met name gebruikt in een krans als eerbetoon Voorbeeld: 'In Rome gaf men een zegevierend veldheer een krans van lauweren.' . Spreekwoorden en zegswijzen • op zijn lauwer... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/lauwer
komfoor der loodgieters om soldeerbouten te warmen (VD I 1) - Voorbeeld: ‘De jongen van de blikslager had een vuurtje gestookt en zat te blazen op de vunzende houtskolen in zijn lauwertje - waarin de dikke heer de ijzers te gloeien had gelegd’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0015.php