(ceremonieel) Kroon voor een Mariabeeld, meestal een bladkroon. (Religieus Erfgoedthesaurus)(gewelf) Mariakronen zijn laatgotische kleine gewelven met diep doorhangende ribben en een ‘sluitsteen’ die onzichtbaar verankerd is. De gewelven zijn vrij van de gewelfkappen gemetseld, zodat het schijnt te zweven, als in de Engelse gotiek. (Haslinghuis)
De Mariakroon is te zien als een toppunt van de late gotiek, die steeds meer probeerde om de toeschouwer te overdonderen met onbegrijpelijk ingewikkelde vormen. De kruisribgewelven evolueerden tot ster- en netgewelven. De hulpribben kwamen samen in knoopstenen, waardoor de behoefte ontstond om de sl...