nippen werkw. Uitspraak: [ 'nɪpə(n) ] Afbreekpatroon: nip·pen Vervoegingen: nipte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft genipt (volt.deelw.) drinken met een heel klein slokje Voorbeeld: 'Ze nipte van haar cocktail en stak nog een sigaret op.' Synoniemen: drinken 
1) Met kleine teugjes drinken 2) Even aan de mond zetten 3) Leppen 4) Klein slokje nemen 5) Kleine slokjes nemen 6) Borrelen 7) Een teugje drinken 8) Een slokje nemen 9) Een klein teugje drinken 10) Drinken 
kleine slokjes nemen vb: zij nipte aan haar glaasje likeur
[Vergeten woorden] (zw. -te) eventjes nijpen [= nippen ‘kleine teugjes nemen’, ~ nijven]
een teugje drinken
een teugje drinken
(Amsterdams) klein slokje van iets nemen, meestal een jonge borrel ('bukken en afdrinken')
een slokje drinken; erop aankomen (toon de herkomst via de etymologiebank)