overhandigen werkw. Uitspraak: [ ovərˈhɑndɪxə(n) ] Afbreekpatroon: over·han·di·gen Vervoegingen: overhandigde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft overhandigd (volt.deelw.) op een deftige manier geven Voorbeeld: 'iemand een insigne opspelden en de bijbehorende oorkonde overhandigen' Synoniemen: aanbieden aangeven aanleveren aanre...
1) Aanbieden 2) Aangeven 3) Aanleveren 4) Aanreiken 5) Afgeven 6) Afleveren 7) Bestellen 8) Bezorgen 9) Brengen 10) Geven 11) Hellen 12) Inleveren 13) Langen 14) Leveren 15) Offreren 16) Overgeven 17) Overleveren 18) Overreiken 19) Reiken 20) Thuisbezorgen 21) Toeleveren 22) Toesteken 23) Uitreiken 
aan een ander geven (toon de herkomst via de etymologiebank)
het hem in handen geven vb: de burgemeester overhandigde de prijs aan de voorzitter Synoniem: aanreiken
•in de handen van een ander geven.