de reisapotheek zelfst.naamw. (m./v.) Uitspraak: [ 'rɛisapotek ] Afbreekpatroon: reis·apo·theek kleine hoeveelheid medicijnen die je meeneemt op reis Voorbeeld: 'een reisapotheek meenemen als je op vakantie gaat naar een ver land' 
1) Farmacotheek 2) Tas met medicamenten die men op reis meeneemt 3) Medicijntrommel voor onderweg 
verzameling geneesmiddelen die men als basisvoorziening mee op reis neemt
Bloedgroepgegevens Geneesmiddelenpaspoort Medisch paspoort Vaccinatiepaspoort (gele boekje)
Een 'reisapotheek' is een compacte voorraad eenvoudige verbandmiddelen en zelfzorgmedicijnen die tijdens reizen en (buitenlandse) vakanties nuttig kunnen zijn om bij de hand te hebben. Men is dan niet direct aangewezen op de lokale apotheek of drogisterij, vooral wanneer men in een land verblijft waarvan men de taal niet machtig is.
een afgestemd pakket eenvoudige verbandmiddelen en zelfzorgmedicijnen dat iemand meeneemt die op reis gaat
Tas of kistje met enige van de meest gebruikelijke geneesmiddelen die men op reis meeneemt