slurpen werkw. Uitspraak: [ ˈslʏrpə(n) ] Afbreekpatroon: slur·pen Vervoegingen: slurpte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geslurpt (volt.deelw.) (een vloeistof) met geluid opzuigen en drinken Synoniemen: lebberen lurken opslorpen opslurpen resorberen slorpen zuigen 
1) Slobberen 2) Opslorpen 3) Lebberen 4) Opslurpen 5) Resorberen 6) Hoorbaar drinken 7) Zacht slobberend drinken 8) Lurken 9) Drinken 10) Slorpen 11) Hoorbaar zuipen 12) Zuigen 13) Zuipen 
hoorbaar opzuigen (toon de herkomst via de etymologiebank)
vloeistof hoorbaar naar binnen zuigen vb: opa Van Wees slurpt van de hete soep
Slurpen is met veel geraas drinken of opzuigen. [basiswoordenlijst groep 4]
hoorbaar opzuigen
een touw uitrafelen en weer in elkaar draaien teneinde het puntig te laten eindigen; er een slurp aan te maken. Zie ook hondepunt.