de therapeut zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ teraˈpœyt, tera'pøt ] Afbreekpatroon: the·ra·peut Verbuigingen: therapeuten (meerv.) iemand die een therapie geeft Voorbeelden: 'fysiotherapeut' , 'psychotherapeut' 
1) Heelkundige 2) Hulpverlener 3) Arts 4) Masseur 5) Genezer 6) Geneeskundige 7) Geneeskundigde 8) Geneeskundig behandelaar 9) Geneesheer 10) Behandelaar 11) Behandelend geneesheer 12) Behandelend geneeskundige 13) Beroep 14) Verzorger 
iemand die voor zijn beroep lichamelijke of psychische aandoeningen behandelt volgens een bepaalde behandelmethode met bijvoorbeeld oefeningen beroep van therapeut iemand die zich voor zijn beroep bezighoudt met het behandelen van ernstige psychosociale problemen en psychiatrische stoornissen die de ontwikkeling en het functioneren van de patiënt ...
[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] geneesheer, (Grieks therapeutès van 't ww. therapeuó, genezen). Zie ook Esseërs.
geneeskundige
behandelend geneeskundige
geneeskundige (toon de herkomst via de etymologiebank)
iemand die een therapie geeft vb: ze heeft gesprekken met een therapeut over haar problemen
Een therapeut is iemand die bepaalde medische handelingen mag uitvoeren, maar geen dokter is, zoals een fysiotherapeut. [basiswoordenlijst groep 8]
Personen die zijn geschoold in het toepassen van bezigheidstherapie of lichamelijke maatregelen bij de behandeling of tijdens de revalidatie van een patiënt