het tijdstip zelfst.naamw. Uitspraak: [ ˈtɛitstɪp ] Afbreekpatroon: tijd·stip Verbuigingen: tijdstippen (meerv.) bepaald moment in de tijd (1) Voorbeeld: 'uitstellen tot een later tijdstip' Synoniem: tijd Synoniemen: ogenblik plaats tijd uur 5 definities...
1) Datum 2) Epoche 3) Epoque 4) Gisteren 5) Hedenmiddag 6) Hedenmorgen 7) Moment 8) Namiddag 9) Noen 10) Ogenblik 11) Pas 12) Stond 13) Stonde 14) Stonds 15) Tijd 16) Tijdpunt 17) Ure 18) Uur 19) Vanmorgen 20) Vrijdagavond 21) Zondagavond 1) Datum 2) Epoque 3) Getij 4) Half twaalf 5) Klok 6) Moment 7) Ogenblik 8) Ogenblik van gebeuren 9) Stond 10) Stonde 11) Tijd 12) Tijdpunt 13) Uur 
punt of plaats in reeks van momenten vb: op welk tijdstip kwam hij thuis? Synoniemen: tijd uur
de precieze plaats waarop iets in de opeenvolging van gebeurtenissen en verschijnselen kan worden gesitueerd door tijdseenheden zoals seconden, minuten, uren, dagen enz.; ogenblik waarop een bepaald gebeuren plaats heeft of zekere toestand zich voordoet; de precieze tijd
•een punt in de tijd.
bepaald punt in de tijd
Def.: ogenblik waarop een bepaald gebeuren plaatsheeft of een bepaalde toestand heerst.