uitmeten werkw. Uitspraak: [ 'œytmetə(n) ] Afbreekpatroon: uit·me·ten Vervoegingen: mat uit (verl.tijd ) Vervoegingen: heeft uitgemeten (volt.deelw.) iets breed uitmeten (uitvoerig en overdreven over iets vertellen) 'Het vechtpartijtje werd breed uitgemeten in het plaatselijke huis-aan-huisblad.' Synoniemen: afmeten bespreken Spreekwoo...
1) Afmeten 2) Afpassen 3) Bespreken 4) De grootte bepalen 5) Uitzetten 1) Afmeten 2) Uitvallen 
ergens de maten van opnemen vb: hij heeft precies uitgemeten hoe groot de kamer is
1.geheel meten uitgemeten: uitgestrekt Voorbeeld: ‘Over de breed uitgemeten vlakten van het Vlaamse land, tussen de dorpen in, staan de molens’ 2.(een streek) uithalen, uitzichten Voorbeeld: ‘De ongedoevige wind was er zijn zotte perten komen uitmeten, had er in gerammeld en gerameid tot er hier een venster uitgevlogen was’ V...