vatten werkw. Uitspraak: [ ˈvɑtə(n) ] Afbreekpatroon: vat·ten Vervoegingen: vatte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gevat (volt.deelw.) 1) vastpakken Voorbeeld: 'iemand bij de schouders vatten' kou vatten (verkouden worden) 2) begrijpen Voorbeeld: 'Ik vat het nog steeds niet.' Synoniemen: : bevatten, snappe...
1) Aanhouden 2) Aanpakken 3) Aanvatten 4) Arresteren 5) Beetgrijpen 6) Beetnemen 7) Beetpakken 8) Begrijpen 9) Beseffen 10) Besmet worden 11) Bevatten 12) Gevangennemen 13) Goed begrijpen 14) Grijpen 15) Inrekenen 16) Insluiten 17) Inzien 18) Klauwen 19) Klemmen 20) Knijzen 21) Nemen 22) Oppakken 23) Oprapen 1) Aanhouden 2) Aanpakken 3) Arresteren 4) Beetgrijpen 5) Beetnemen 6) Beetpakken 7) Begrijpen 8) Beseffen 9) Doorhebben 10) Gevangennemen 11) Grijpen 12) Inlijsten 13) Inrekenen 14) Insluiten 15) Klauwen 16) Klemmen 17) Klissen 18) Krijgen 19) Nemen 20) Omsluiten 21) Opdoen 22) Oppakken 23) Oprapen 
pakken; begrijpen (toon de herkomst via de etymologiebank)
het kunnen volgen met je verstand vb: ik kan jou niet vatten Synoniemen: begrijpen snappen verstaan
•vastgrijpen •begrijpen •beetkrijgen •opdoen
vastnemen, grijpen; begrijpen
(be)grijpen