verslijten werkw. Uitspraak: [ vər'slɛitə(n) ] Afbreekpatroon: ver·slij·ten Vervoegingen: versleet (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft versleten (volt.deelw.) 1) door gebruik minder van kwaliteit worden Voorbeelden: 'Spijkerbroeken verslijten heel langzaam.' , 'Zij verslijt echtgenoten alsof het schoenen zijn.' 2) 
1) Afdragen 2) Afgebruiken 3) Afslijten 4) Aftakelen 5) Slijten 6) Stuk gaan 7) Stukgaan 8) Verbruiken 9) Verdansen 10) Verschuren 11) Verslibben 12) Verteren 1) Afdragen 2) Aftakelen 3) Slijten 4) Stukgaan 5) Verbruiken 6) Verteren 
het gebruiken en daardoor langzaam kapot laten gaan vb: hij heeft al drie spijkerbroeken versleten dit jaar
•door veelvuldig gebruik onbruikbaar worden of maken.