de zoetelaar zelfst.naamw. (m.) Verbuigingen: zoetelaars Verbuigingen: zoetelaartje 1) iemand die levensmiddelen aan de soldaten van een leger levert 2) een varende detailhandelaar Gevonden op https://www.woorden.org/woord/zoetelaar
vleier uitdr.: Voorbeeld: ‘de zoetelaar scheren, afgeven’: vleien - Voorbeeld: ‘Zij was een kwade bette, braaf genoeg, maar niet om haar op de tenen te laten stampen. - Ik begon maar wat te lamoezen en de zoetelaar te scheren, hield staan dat ik haar overal gezocht had’ - Voorbeeld: ‘De pastoor bleef de zoetelaar afgeven... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0026.php