zwelgen werkw. Afbreekpatroon: zwel·gen Verbuigingen: zwolg Vervoegingen: gezwolgen (volt.deelw.) zich onmatig verlustigen Voorbeeld: 'Zij stak uit de mouw van haar witten japon een blanken arm tusschen de wazige, blauwe trossen en plukte, en plukte meer. En het was een gulzigheid, in de druiven zwolgen zij. - :nl:w:Louis Couperus - Louis ...
1) Baden 2) Binnenkrijgen 3) Brassen 4) Buffelen 5) Drinken 6) Golzen 7) Gulpen 8) Gulzig eten 9) Onmatig eten en drinken 10) Opslokken 11) Overdadig drinken en eten 12) Overdadig eten 13) Pooien 14) Schransen 15) Schrokken 16) Slampampen 17) Slempen 18) Slikken 19) Slokken 20) Vreten 21) Zuipen 1) Binnenkrijgen 2) Brassen 3) Drinken 4) Opslokken 5) Schransen 6) Schrokken 7) Slempen 8) Slokken 9) Vreten 10) Zuipen 
zich te buiten gaan aan (toon de herkomst via de etymologiebank)
•zich onmatig verlustigen. •tweede betekenisomschrijving. •enz.
zich te buiten gaan aan