Digischool Begrippenlijst `Geologie`
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Aardrijkskunde > Geologie
Datum & Land: 15/02/2007, NL offline
Woorden: 230
insnijding
Het dieper worden van en dal door de eroderende werking van een stroom.
inspoelingshorizont
De zone in een bodemprofiel waar de uitgespoelde stoffen blijven hangen.
interglaciaal
Een warme periode in het pleistoceen, tussen 2 ijstijden.
intrusie
Een reservoir met heet vloeibaar gesteente dat vanuit de aardmantel de aardkorst is binnengedrongen.
isostasie
Het evenwicht tussen schollen van de aardkorst en de onderliggende plastische mantel.
karstgebied
Een gebied met vel dolines en grotsystemen in de ondergrond. Meestal zonder rivier aan de oppervlakte.
keileem
Een afzetting die door het landijs wordt gevormd door de wrijvende werking op meegevoerd en ter plaatse aanwezig materiaal. Het materiaal is ongesorteerd en het bestaat uit een mengsel van zand, keien en leem.
kenozoicum
De era (het tijdperk) waarin we nu leven en die volgde op het Mesozoïcum.
kern
Het centrale del van de aarde.
klei
Door chemische verwering ontstane minerale deeltjes , met een korrelgrootte kleiner dan 0,002 mm.
kom
Een laagliggend gebied tussen de rivieren, met een bodem bestaande uit zware klei.
korst
De buitenste laag gestenten die als een schil om de aarde ligt.
kreekrug
Een zandige rug in het zeekleilandschap die bestaat uit een dichtgeslibde kreekbedding met de bijbehorende oeverwallen.
kringloop
Een circulatie van materiaal waarbij het materiaal steeds opnieuw wordt gebruikt. Een opeenvolging van verwering, erosie, sedimentatie, gesteentevorming en -na bijv. opheffing- weer opnieuw verwering.... .
kwartair
De jongste geologische periode die 2.500.000 jaar geleden is begonnen en die tot op heden doorloopt. Onderverdeeld in de tijdvakken pleistoceen en holoceen.
kwel
Water dat door natuurlijke of kunstmatige hoogteverschillen onder druk staat en dat daardoor door de ondergrond stroomt en dat plaatselijk aan de oppervlakte kan treden.
kwelder
Buitendijks gebied langs de zeekust dat alleen nog bij zeer hoge vloed wordt overstroomd. In Zuidwest-Nederland is de term `schor` gebruikelijk.
kwelderwal
Een zandige rug op een kwelder, ontstaan tijdens stormvloed.
laagveen
Veen dat groeit onder invloed van het grondwater.
lacustrien
Een afzetting door een meer.
landijs
Een gletsjer die een groot gebied bedekt (meer dan 50.000 km2).
lateriet
Een sterk uitgeloogde bodem in tropische gebieden met hoge temperatuur en veel neerslag.
lengteduin
Een groot symmetrisch duin parallel aan de windrichting.
lithosfeer
De aardkorst met het deel van de aardmantel dat tijdens de plaatverschuiving met de korst mee beweegt.
loefzijde
De windkant van een gebergte.
magma
Heet vloeibaar gesteente onder de aardkorst.
magnitude
Zie `schaal van richter`.
mantel
De dikke zone tussen de aardkern en de aardkorst.
mariene
Het milieu waarin dit sediment oorspronkelijk werd gevormd was de zee.
marmer
Een grofkorrelig gesteente bestaande uit samengekitte calcietkristallen. Een metamorf gesteente.
meander
Een deel van de rivier waarvan de loop min of meer de vorm heeft van een sinusoïde.
meanderen
Een slingerende beweging maken. De term wordt gebruikt voor o.a. rivieren en voor de straalstroom.
mergel
Een kalkhoudende klei. Komt voor in Zuid-Limburg.
merzlota
De permanent bevroren ondergrond op hogere breedte. Een ander woord is permafrost.
mesozoicum
De era die tussen het Paleozoïcum en het Kenozoïcum ligt.
metamorfe gesteenten
Gesteenten die zijn ontstaan uit stollings- of sedimentaire gesteenten waarin onder hoge druk en temperatuur chemische veranderingen zijn opgetreden.
mid-oceanische rug
Een langgerekt gebergte op de bodem van oceanen op de plaatsen waar de schollen van elkaar weg bewegen.
moho
Eigenlijk Mohorovicic discontinuïteit. De grenslaag die de aardkorst van de onderliggende mantel scheidt.
morene
Gesteente dat door het ijs wordt getransporteerd of is achtergelaten nadat het ijs zich heeft teruggetrokken.
oeverwal
Een brede rug langs een rivier, ontstaan door sedimentatie van zandig materiaal direct langs de rivier tijdens overstromingen.
opslagcapaciteit
Het vermogen van een bodem om bepaalde stoffen op te slaan, bijv. allerlei voedingsstoffen.
overslaggrond
Tijdens een dijkdoorbraak rondom een wiel afgezette zanden en klei.
paleozoicum
De era die op het pre-Cambrium volgt en die begint met het verschijnen van complexe levensvormen zoals aan de hand van fossielen kon worden vastgesteld.
pangea
Een supercontinent dat 200 miljoen jaar geleden uiteenbrak in stukken die de huidige continenten vormen.
paraboolduin
Paraboolvormig duin waarvan de punten in de richting van de wind wijzen.
percolatie
Het verschijnsel dat water dat door de bodem naar beneden zakt verschillende stoffen meneemt.
periode
Elk era (tijdvak) van de geologische tijdschaal is onderverdeeld in perioden, zoals bijv. de Krijtperiode.
permafrost
Een permanent bevroren ondergrond op hogere breedte. Zie ook: merzlota.
permeabiliteit
Het vermogen van gesteenten om vloeistoffen door te laten (bijv. water of olie).
piekafvoer
Het rivierwater dat door afstroming over de oppervlakte in de bedding terechtkomt. Gewoonlijk zorgt deze toevoer voor een onregelmatig afvoerpatroon.
plaat
Een groot, bewegend deel van de aardkorst.
plaattektoniek
De theorie die ervan uitgaat dat het aardoppervlak is verdeeld in een aantal grote platen die langzaam bewegen en in grootte veranderen.
plateau
Een breed, vlak gebied dat boven het omringende uitsteekt en waarvan de randen tenminste voor een deel uit kliffen bestaan.
pleistoceen
Geologisch tijdvak dat 2.500.000 jaar geleden begon en dat 10.000 jaar geleden eindigde. Kenmerkend voor dit tijdvak is dat warme en koude perioden elkaar afwisselden.
podzol
Een bodemtype met een duidelijke uitspoelingslaag (horizont) en een duidelijke inspoelingslaag. De uitspoelingslaag wordt loodzandlaag genoemd vanwege de grijze kleur; de inspoelingslaag wordt wel oerlaag of ijzeroerlaag genoemd vanwege de afzetting daarin van ijzerverbindingen.
porienvolume
De totale hoeveelheid aan openingen tussen de sedimentkorrels.
porositeit
Het percentage van het volume van een gesteente dat door openingen tussen de korrels wordt ingenomen.
postvulkanische verschijnselen
Verschijnselen die zich voordoen in gebieden waar vroeger vulkanisme voorkwam. Bijv.: minerale bronnen en geisers.
prairiebodem
Een bodem met enige bruinkleuring door de aanwezigheid van organisch materiaal en zonder uitspoeling.
precambrium
De tijd die is voorafgegaan aan het Paleozoïcum.
puinhelling
Een helling die is opgebouwd uit los verweringsmateriaal, vaak onstabiel door de maximale hellingshoek in los materiaal.
puinwaaier
Een groot deltavormig sedimentlichaam dat gevormd wordt op plaatsen waar een dalrivier vanuit een gebergte in een vlakte terechtkomt. Door de afname van de stroomsnelheid gaat sedimentatie optreden, waarbij de grove deeltjes het eerst bezinken en de fijnere verder op de vlakte worden afgezet.
radiaal patroon
Een drainagepatroon waarvan de richting van de stromen loopt als de spaken van en wiel.
regenschaduw
Het gebied aan de windafwaartse zijde van een gebergte dat weinig of geen regen ontvangt doordat die aan de windwaartse zijde valt.
regressie
Een zeewaartse verschuiving van de kustlijn.
reliëf
De oneffenheden tussen twee punten op het aardoppervlak.
rif
Een rug van calciumcarbonaat op de zeebodem, gevormd door koraal en kalkalgen.
rivierduin
Een duin langs rivieren of beken. Het is opgebouwd uit materiaal dat tegen het einde van het Weichselien uit de versmallende rivierbeddingen is gewaaid.
rivierterras
Een restant van een fluviatiele dalbodem na insnijding door de rivier. Vaak wordt de insnijding veroorzaakt door de opheffing van het land.
sandr
Een fluvioglaciale afzetting uit het Saalien aan de voet van een stuwwal.
schaal van richter
De schaal die de hoeveelheid energie die bij een aardbeving vrijkomt in de vorm van seismische trillingen weergeeft. De sterkte, uitgedrukt in eenheden van de schaal van Richter, wordt de magnitude van een aardbeving genoemd.
schor
Zie kwelder.
sediment
Een afzettingsgesteente. De losse gesteentedeeltjes kunnen zijn ontstaan door 1) verwering en erosie van gesteenten, 2) chemische neerslag uit een oplossing, en 3) samenklontering door organismen.
sedimentaire gesteenten
Gesteenten die zijn gevormd door: 1) verharding van elk type sediment, 2) chemische neerslag uit een oplossing, 3) verharding van een laag met overblijfselen van plantaardige of dierlijke herkomst.
seismische golf
Een golf van energie veroorzaakt door bijv. een aardbeving. Uit de combinatie van verschillende soorten golven kunnen conclusies getrokken worden over dikte en dichtheid van verschillende soorten lagen in aardkorst, mantel en kern.
seismograaf
Een apparaat waarmee seismische golven worden geregistreerd.
silt
Sedimentdeeltjes tussen 2 en 63 micron in doorsnee.
slenk
Een langs breuklijnen naar beneden gezakt deel van de aardkorst.
sneeuwgrens
De onregelmatige lijn die het hoogste niveau markeert waar de sneeuw tijdens de zomer op een gletsjer wegsmelt.
solifluctie
De stroming van materiaal dat met water verzadigd is over een ondoordringbare ondergrond.
sortering
Het proces van selectie en scheiding van sedimentkorrels naar grootte tijdens transport door water of wind.
spreidingscentrum
De kam van de mid-oceanische rug van waaruit de oceaanbodem zich naar beide zijden verplaatst.
stalactiet
Een naar beneden hangende punt in een druipsteengrot.
stalagmiet
Een kegelvormige massa druipsteen die ontstaat doordat het calciumhoudende water van de stalactiet naar beneden druipt.
steenkool
Een sedimentair gesteente dat is gevormd door het samendrukken van plantaardig materiaal. Naarmate het samendrukken langer duurt onder hogere druk en temperatuur neemt het koolstofgehalte toe. Gebruikt als brandstof.
stollingsgesteente
Een gesteentesoort die ontstaat door afkoeling van vloeibaar gesteente. Voorbeelden zijn graniet en basalt.
strandwal
In het Holoceen gevormde zandbank , evenwijdig aan de (huidige) kust, die bij normale getijden boven water uitstak. Hierop hebben zich duinen gevormd.
stroomgebied
Het gebied dat afwatert op een rivier.
stroomrug
Relatief hooggelegen strook in een riviervlakte, bestaande uit een opgevulde, verlaten rivierloop en de daarbij horende oeverwallen.
stuifzand
Door verdroging of door ingrepen van de mens verstoven dekzand. Meestal met een grillig reliëf.
stuwwal
Door ijstongen opgestuwd ter plaatse aanwezig materiaal met lokaal afzetting van morenemateriaal.
subductie
Het wegglijden van de oceaanbodem onder een continent of een eilandenboog.
subductiezone
Een gebied aan de aardoppervlakte waar oceanische aardkorstdelen onder de continenten of andere stukken oceaankorst verdwijnen. De plaatsen worden meestal gemarkeerd door troggen.
superpositie
Het principe dat erop berust dat in een opeenvolging van lagen de oudste lagen onderin liggen en de jongste bovenin.
synclinaal
Een plooidal in een geplooide laag sedimenten.
tektoniek
Krachten die de aardkorst of delen daarvan opheffen, bewegen of vervormen.
terras
Zie rivierterras.
thermale bronnen
Geneeskrachtige bronnen. In vroegere vulkanische gebieden is het bronwater voorzien van allerlei mineralen, die een geneeskrachtige werking kunnen hebben.
tijdschaal
Een wereldwijde relatieve schaal met de geologische tijdseenheden.
tijdvak
Elke periode van de geologische tijdschaal is onderverdeeld in tijdvakken. Bijv. het Pleistoceen als tijdvak in de Kwartiare Periode.