Commissie Genetische Modificatie

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Genetische Modificatie
Datum & Land: 08/02/2012, NL offline
Woorden: 216


Immunisatie
Het opwekken van een immuunrespons door blootstelling aan een antigeen, bijvoorbeeld door middel van vaccinatie,

Intragenese
Vorm van genetische modificatie waarbij DNA wordt ingebracht dat van dezelfde soort of van een kruisbare verwant afkomstig is (in tegenstelling tot transgenese). De ingebrachte coderende sequentie kan hierbij gecombineerd worden met regulatiesignalen die van andere genen van dezelfde soort of van genen van een kruisbare verwant afkomstig zijn.

Integriteit
De term integriteit wordt in uiteenlopende contexten toepast, op mensen, dieren en planten. Het is bij uitstek een historisch en cultureel bepaalde ethische notie. In het beroep op integriteit wordt verwezen naar de eigen standaarden die dienen te worden gerespecteerd en die veelal verbonden zijn met de identiteit of levensbeschouwing van bepaalde groepen. Met integriteit worden waarden aangeduid zoals heelheid, gaafheid, natuurlijkheid, eerlijkheid, etc.

Insertiemutant
Een mutant als gevolg van het invoegen van erfelijk materiaal met als doel het veranderen of uitschakelen van een gen.

Insertie
Het invoegen van genetisch materiaal in het genetische materiaal van de gastheer.

Inschaling
Het toekennen van een specifiek fysisch inperkingsniveau op grond van een risicoanalyse.

Ingeperkt gebruik
Een specifieke reactie in het lichaam die gericht is op het onschadelijk maken van lichaamsvreemde indringers (zoals bacteriën, virussen en schimmels) onder meer door de productie van specifieke antilichamen.

In vivo
Het uitvoeren van experimenten in een levend systeem.

In vitro
Het uitvoeren van biologische technieken onder laboratoriumomstandigheden buiten een levend organisme. In vitro betekent `in glas` en stamt nog uit de tijd dat glazen reageerbuizen e.d. gebruikt werden.

Introgressie
Term voor genoverdracht, met name van toepassing bij de plantengenetica. Hierbij wordt een gen blijvend overgedragen van de éne naar de andere plantensoort door herhaalde terugkruising van de interspecifieke hybride kruisingslijn met één van beide oudersoorten. Introgressie is een belangrijke oorzaak van genetische variatie in natuurlijke populaties.

Introductie in het milieu
Alle activiteiten met een genetisch gemodificeerd organisme die niet onder ingeperkt gebruik vallen. Onder meer veldexperimenten, teelt, gentherapie en de toelating van producten op de markt vallen in deze categorie.

Isolatieafstand
Afstand tussen gewassen om uitkruising en vermenging tot een minimum te beperken. Isolatieafstanden kunnen ingesteld worden bij veldproeven of teelt met gg-gewassen.

Knock-out dieren
Dieren waarbij een specifiek gen is uitgeschakeld (`knock-out`) bijvoorbeeld door middel van homologe recombinatie.

Lentivirus
Familie van de Retrovirussen (Retroviridae, genus Lentivirus), die vaak gebruikt worden omdat het effectieve virale vectoren zijn waarmee stabiele integratie van het virus DNA in het genoom van de gastheer mogelijk gemaakt wordt. Een voorbeeld van een Lentivirus is HIV.

Lentivirale vector
In de loop der jaren zijn verschillende genoverdrachtsystemen ontwikkeld die afgeleid zijn van lentivirussen, de zogenaamde eerste, tweede en derde generatie lentivirale vectoren. Bij dergelijke vectorsystemen zijn virale genen verdeeld over verschillende plasmiden om zodoende de veiligheid te vergroten. Bij de eerste en tweede generatie lentivirale vectoren liggen de genen verdeeld over drie plasmiden. In derde generatie systemen liggen deze genen verdeeld over vier plasmiden. Zie COGEM advies CGM-090331-01.

Locus
De plaats op het chromosoom die door een gen wordt ingenomen.

Marktaanvraag
Een aanvraag van een vergunning voor het op de markt brengen van genetisch gemodificeerde producten op basis van EU richtlijn 2001-18-EC. De aanvraag dient plaats te vinden in één van de lidstaten van de EU en wordt vervolgens beoordeeld door alle lidstaten van de EU. De eventuele toestemming is geldig voor alle lidstaten van de EU.

Markervaccin
Een vaccin dat het mogelijk maakt om gevaccineerde dieren te onderscheiden van dieren geïnfecteerd met het virus. Met een speciale laboratoriumtest zijn de antilichamen opgewekt met het markervaccin te onderscheiden van de antilichamen gericht tegen het virus.

Markergenen
Een gen waarmee selectie van genetisch gemodificeerde organismen kan plaatsvinden. Het markergen wordt samen met het gen van interesse ingebouwd in het genetische materiaal van het gastheerorganisme. Het is zodanig gekoppeld met de gewenste eigenschap dat zijn aanwezigheid voldoende is om te voorspellen of de plant de eigenschap wel of niet heeft. Antibioticumresistentiegenen worden vaak als markergen gebruikt.

Manteleiwitten
Ook wel capside-eiwitten genoemd. Het zijn eiwitten die op een geordende wijze gerangschikt zijn rondom het virus-nucleïnezuur en dit als een schil omhullen.

Missense mutatie
Als gevolg van een puntmutatie codeert het betreffende codon voor een ander aminozuur.

Micro-organisme van klasse 2
Micro-organisme behorende tot pathogeniteitsklasse 2, dat bij mensen een ziekte kan veroorzaken, waarvan het onwaarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er een effectieve profylaxe, behandeling of bestrijding bestaat. Alsmede, een micro-organisme dat bij planten of dieren een ziekte kan veroorzaken.

Micro-organisme van klasse 3
Micro-organisme behorende tot pathogeniteitsklasse 3, dat bij mensen een ernstige ziekte kan veroorzaken, waarvan het waarschijnlijk is dat die zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er een effectieve profylaxe, behandeling of bestrijding bestaat.

Micro-organisme van klasse 4
Micro-organisme behorende tot pathogeniteitsklasse 4, dat bij mensen een zeer ernstige ziekte kan veroorzaken, waarvan het waarschijnlijk is dat het zich onder de bevolking verspreidt, terwijl er geen effectieve profylaxe, behandeling of bestrijding bestaat.

Micro-organisme van klasse 1
Micro-organisme behorende tot pathogeniteitsklasse 1, dat in ieder geval voldoet aan één van de volgende voorwaarden: a. Het micro-organisme behoort niet tot een soort waarvan vertegenwoordigers bekend zijn die ziekteverwekkend zijn voor mens, dier of plant; b. Het micro-organisme heeft een lange historie van veilig gebruik onder omstandigheden waarbij geen bijzondere inperkende maatregelen worden getroffen; c. Het micro-organisme behoort tot een soort die vertegenwoordigers bevat van klasse 2, 3 of 4, maar de stam in kwestie bevat geen genetisch materiaal dat verantwoordelijk is voor de virulentie; d. Het niet-virulente karakter van het micro-organisme is middels adequate tests aangetoond.

Micro-organisme
Microscopisch kleine organismen, zoals bacteriën, gisten en schimmels.

Mitochondriën
Een mitochondrion is een staaf- of bolvormig celorganel, dat functioneert als energiecentrale van de cel.

Moleculaire diagnostiek
Arsenaal aan methoden waarmee de aan- of afwezigheid van nucleïnezuurmoleculen kan worden bepaald, alsmede de aan- of afwezigheid van mutaties in diezelfde moleculen. Met behulp van moleculaire diagnostiek kunnen bijvoorbeeld erfelijke afwijkingen of mutaties worden opgespoord.

mRNA
Messenger-RNA molecuul dat de erfelijke informatie van het DNA als een kopie overbrengt van de celkern naar de ribosomen om daar afgelezen te worden in eiwit (translatie).

Mutatie
Een verandering in het genetische materiaal.

Mutagenese
Het aanbrengen van veranderingen in het genetische materiaal.

Mutant
Een organisme of gen waarvan het erfelijke materiaal veranderd is ten opzicht van het wild-type.

Multipotente stamcel
Een volwassen stamcel die kan differentiëren in een beperkt aantal verschillende celtypen (weefsels), in tegenstelling tot pluripotente stamcellen.

Naakt DNA
DNA vector waarbij het erfelijke materiaal, met veelal een therapeutisch gen, niet in een eiwitmantel verpakt is, zoals bij virussen.

Neutraceuticals
Middelen in de vorm van pillen of toevoegingen die zowel een gezondheidsvoordeel bieden, als een medische conditie voorkomen of behandelen.

Nonsense mutatie
Als gevolg van een puntmutatie codeert het betreffende codon niet meer voor een aminozuur maar voor een stopcodon.

Novel foods
Voedingsmiddelen en ingrediënten die in vorm en omgang tot dusverre niet in significante mate in EU lidstaten zijn geconsumeerd. Novel foods dienen op basis van EU wetgeving voor marktintroductie op veiligheid te worden beoordeeld.

Nucleotiden
Nucleotiden zijn de bouwstenen van het genetische materiaal. Ze zijn opgebouwd uit een base, een suiker- en een fosfaatgroep. De naam van de nucleotide wordt bepaald door de base. Slechts vier verschillende basen bepalen de genetische code; voor DNA zijn dit adenine (A), cytosine (C), guanine (G) en thymine (T). RNA bestaat uit dezelfde basen echter bevat uracil (U) in plaats van thymine. Door opeenvolging van de nucleotiden (bv. AATCGTAGC) vormt zich een taal die alle genetische informatie in zich draagt.

Nucleïnezuren
Aan elkaar gekoppelde nucleotiden.

Nucleases
Enzymen die nucleïnezuren splitsen.

Off-label use
Bij off-label gebruik schrijft de arts een medicijn voor bij de behandeling van een ziekte anders dan waarvoor het medicijn is geregistreerd.

Oligonucleotide
Een nucleotidensequentie (DNA of RNA), met een beperkt aantal nucleotiden, kortweg ook wel oligo genoemd.

Pathogeniteitsklasse
Indeling van micro-organismen op basis van hun ziekteverwekkend vermogen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen vier pathogeniteitsklassen,

Pathogeen
Ziekteverwekker

Particle Bombardment
Techniek waarmee DNA in het genoom van een organisme gebracht wordt door de cellen te beschieten met metalen partikels waarop het in te brengen DNA is gecoat.

Paradigma
Afgeleid van het Griekse woord paradigma = voorbeeld. Het is een term uit de wetenschapsfilosofie van Kuhn. Met paradigma wordt enerzijds het gevestigde, maatgevende voorbeeld op een bepaald terrein van (normale) wetenschap bedoeld dat wetenschappers zich eigen maken door socialisatie in de wetenschappelijke gemeenschap. Anderzijds wordt paradigma gebruikt in de betekenis van wereldbeeld, een kader van vooronderstellingen van waaruit de werkelijkheid wordt gezien.

Pleiotropie
(polyfenie) De (abnormale) eigenschap dat een gen meer dan één erfelijk kenmerk beïnvloedt.

Plasmiden
Circulaire moleculen van genetisch materiaal die zich in een cel kunnen bevinden. Plasmiden komen voor in micro-organismen.

Pluripotente stamcel
Een embryonale stamcel met de potentie om te differentiëren in veel verschillende celtypes (weefsels). Zie ook multipotente stamcellen.

Post-translationele wijzigingen
Chemische veranderingen die een eiwit ondergaat na zijn synthese, zoals de binding van suiker- of fosfaatgroepen.

Polyploïdie
De aanwezigheid van drie of meer malen het haploïde aantal chromosomen in de celkern. Bij de mens is polyploïdie niet levensvatbaar, daarentegen komt het in de plantenwereld veelvuldig voor.

Polymerase Chain Reaction
(PCR) De polymerase ketting reactie is een laboratoriumtechniek waarmee (delen van) nucleïnezuurmoleculen in zeer grote hoeveelheden vermenigvuldigd kunnen wor

Prokaryoot
Organisme bestaande uit één cel. De cel is eenvoudiger dan een eukaryote cel. Zo bevat de cel geen kern, het DNA wordt niet omsloten door een kernmembraan.

Profylaxe
Maatregelen en medicijnen die genomen kunnen worden ter preventie van een ziekte.

Probiotica
Het gebruik van micro-organismen in voedingssupplementen ter bevordering van de gezondheid.

Probe
In de moleculaire biologie is een probe een klein stukje DNA of RNA waarmee op basis van zijn nucleotide samenstelling door middel van hybridisatie een specifiek DNA- of RNA fragment herkend kan worden. Door de probe te labelen kan het DNA-RNA fragment gedetecteerd worden.

Predispositie
De aanleg voor mogelijke erfelijke aandoeningen.

Pre-implantatie genetische diagnostiek
Het screenen van, bij in-vitro fertilisatie-behandeling verkregen, pre-embryo`s op aanwezigheid van erfelijke aandoeningen.

Quarantaine-organisme
Quarantaine-organismen zijn schadelijke organismen die in een bepaald land (nog) niet voorkomen. Dit kunnen schimmels, bacteriën en virussen zijn, maar ook planten en dieren. Import en verspreiding van deze organismen is verboden. Indien quarantaine-organisme worden aangetroffen zullen vanuit de overheid maatregelen worden genomen om ze uit te roeien en verdere verspreiding tegen te gaan.

Restrictie-enzymen
Enzymen die in staat zijn DNA te `knippen` bij specifieke, korte sequenties van nucleotiden.

Resistent
Bestand tegen bepaalde ziekten, insecten, biologische of chemische stoffen

Replicatiecompetent
In staat om zichzelf te vermeerderen.

Replicatiedeficiënt
Niet in staat om zichzelf te vermeerderen.

Regeling GGO
Onder het Besluit GGO 'hangt' de Regeling GGO. De Regeling GGO bevat nadere regels, algemene veiligheidsvoorschriften en inrichtings- en werkvoorschriften voor het werken met GGO`s. De Regeling GGO is voornamelijk van toepassing op het ingeperkt gebruik.

Recombinatie
Moleculair proces waarbij extern toegediend DNA wordt ingebouwd in het genoom van het ontvangende (micro)organisme.

Recessieve overerving
Overerving waarbij een recessief, dus niet-dominant, allel (bijvoorbeeld het allel voor blauwe ogen) niet tot uiting komt omdat een dominante allel overheerst (het allel voor bruine ogen).

Reading frame > open reading frame/open leesraam
Één van de drie mogelijkheden om een nucleotidensequentie te lezen. Nucleotiden worden in groepen van drie (codon) gelezen en vertaald in aminozuren. Afhankelijk van het nucleotide waar gestart wordt met lezen, zijn er drie verschillende reading frames mogelijk. Bijvoorbeeld: de nucleotidensequentie ACG ACG ACG heeft de volgende drie reading frames: ACG ACG ACG, CGA CGA en GAC GAC.

Reverse genetics
Het bestuderen van de functie van een gekarakteriseerd gen door het aanbrengen van modificaties.

Reverse breeding
Plantenveredelingstechniek waarbij genetische modificatie wordt gebruikt om op eenvoudige wijze ouderlijnen van een gewenste F1 hybride te verkrijgen. Dit gebeurt door in de gewenste F1 hybride een construct in te brengen dat recombinatie van DNA in de geslachtscellen voorkomt. Hierdoor zullen de nakomelingen van deze hybride geen gerecombineerde chromosomen bevatten en is het eenvoudig om ouderlijnen te selecteren die na kruising de gewenste F1 hybride zullen opleveren. Omdat alleen nakomelingen worden geselecteerd die geen construct bevatten zijn de nakomelingen die met deze techniek worden verkregen niet genetisch gemodificeerd.

Retrovirus
Een virus waarvan het genetische materiaal bestaat uit RNA en dat het enzym reverse transcriptase gebruikt om het enkelstrengs RNA over te schrijven in dubbelstrengs DNA. Dit retrovirale DNA kan dan integreren in het chromosomale DNA van de gastheer en eventueel tot expressie komen. Tot de Retrovirussen behoren ook Lentivirussen, zoals het Human immunodeficiency virus (HIV).

Risicoperceptie
De psychologische en maatschappelijke inschatting van risico`s. Dit kan afwijken van het wetenschappelijk ingeschatte risico.

Risicomanagement
Set aan maatregelen die genomen dienen te worden om de ingeschatte risico`s onder controle te houden.

Risicobeoordeling
Voordat een genetisch gemodificeerd product op de markt gebracht wordt of een activiteit met genetisch gemodificeerde organismen gestart wordt, dienen de mogelijke risico`s voor mens en milieu technisch en wetenschappelijk door deskundigen met kennis van de laatste stand van wetenschap te worden ingeschat.

Risico
Risico wordt over het algemeen gedefinieerd als het product van de kans op een ongewenste gebeurtenis en het (geschatte) effect waarmee deze op kan treden. Hieruit volgt een inschatting van de omvang van het effect.

Ribosoom
Een complex van rRNA moleculen en eiwitten, dat betrokken is bij de translatie (vertaling)van mRNA. Een ribosoom is opgebouwd uit twee subunits.

RNA interference
(RNAi) Een mechanisme waarmee in de cel de expressie van genen gereguleerd kan worden doordat het afgelezen mRNA niet vertaald kan worden in eiwit. Het mechanisme van RNAi is gebaseerd op binding van het mRNA met kleine RNA moleculen, gevolgd door afbraak van het mRNA. RNAi is ook een belangrijk onderdeel van het verdedigingsmechanisme van de cel tegen virussen. RNAi is aangetoond bij eukaryoten, zoals dieren en planten.

RNA
Ribonucleïnezuur (in het Engels: ribonucleic acid) bestaat uit een reeks van nucleotiden en verschilt van DNA doordat het ribose in plaats van deoxyribose bevat. Tevens bevat RNA uracil in plaats van het in DNA aanwezige thymine. RNA is betrokken bij de vorming van eiwitten. RNA is bijna altijd enkelstrengs, een uitzondering hierop is het erfelijke materiaal van enkele virussen.

rRNA
Ribosomaal RNA moleculen zijn componenten van ribosomen en zijn betrokken bij de eiwitsynthese.

schimmel


Sequentie
De volgorde van nucleotiden in genetisch materiaal.

Sequencing
Het bepalen van de nucleotidenvolgorde in een DNA of RNA streng.

Shotgun experiment
Vervaardiging van een genetisch gemodificeerd organisme waarbij sequenties worden gebruikt die geheel of gedeeltelijk bestaan uit niet-gekarakteriseerde genetische informatie.

Shedding
De uitscheiding van virusdeeltjes bij geïnfecteerde mensen of dieren. Shedding is een manier van horizontale virusoverdracht en speelt een belangrijke rol in de risicoanalyse bij gentherapie-experimenten. Shedding kan bijvoorbeeld plaatsvinden via het uitscheiden van lichaamsvloeistoffen.

Site-directed mutagenesis/site-specific mutagenesis
Het aanbrengen van een mutatie (vaak een puntmutatie) op een specifieke plaats in het genoom. Er zijn verschillende technieken beschikbaar om een gerichte mutatie aan te brengen.

Stille mutatie
Een mutatie die niet leidt tot een aminozuur-verandering in het door het gen gecodeerde eiwit.

Stamcel
De meest ongedifferentieerde cel in het lichaam. Deze cel is zowel in staat tot deling als differentiatie. Stamcellen worden onderverdeeld in twee soorten: de embryonale stamcellen (pluripotent) en volwassen stamcellen (multipotent). Tot deze laatste groep behoren ook de stamcellen uit navelstrengbloed en vruchtvliezen.

Stacked traits
Het inbrengen van meerdere eigenschappen (traits) in een plant door middel van genetische modificatie of conventionele kruisingen.

Synthetische biologie
Synthetische biologie is een onderzoeksveld dat zich richt op het veranderen van bestaande organismen met als doel het verkrijgen van nuttige functies, en tevens op het ontwerpen en synthetiseren van kunstmatige genen en complete biologische systemen.

Toxine
Een giftige stof geproduceerd door organismen.

tRNA
Transport- of transfer-RNA zijn korte RNA moleculen die aminozuren naar de ribosomen brengen voor de synthese van de eiwitketen. tRNA speelt een rol bij de translatie.

Transposons
Een DNA fragment dat zich kan verplaatsen op het genoom. Een transposon codeert vaak voor een eiwit dat het fragment uit het genoom †œknipt†. Vervolgens kan dit fragment zich ergens anders op het genoom plaatsen. Transposons kunnen gebruikt worden voor genfunctieanalyses. Indien een transposon in een gen †œspringt†, wordt dit gen namelijk uitgeschakeld.

Translatie
De vertaling of het aflezen van mRNA in eiwitten.

Transgenese
Genetische modificatie waarbij soortvreemd DNA in een organisme wordt gebracht (in tegenstelling tot cisgenese).

Transgeen organisme
Een genetisch gemodificeerd organisme.

Transformatie
Het veranderen van het genetisch materiaal van een prokaryote cel door het inbrengen van nieuw DNA.

Transfectie
Het veranderen van het genetisch materiaal van een eukaryote (LINK) cel door het toevoegen van nieuw DNA.

Transductie
De overdracht van genetisch materiaal tussen bacteriën met behulp van een bacteriofaag.

Transcriptie
Het kopiëren van de erfelijke code van DNA naar boodschapper-RNA (mRNA).

Transcriptiefactor
DNA-bindend eiwit dat de transcriptie van een gen reguleert.

Truncatie
Ingekort; niet volledig.