Nederlandse Malacologische Vereniging

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Weekdieren
Datum & Land: 08/06/2013, NL
Woorden: 162


Neogastropoda
meest ontwikkelde orde van de klasse der Gastropoda

Nucleus
de kern waaromheen bijv. een operculum of een protoconch gebouwd is.

Nymph
kalklijst waaraan het ligament is vastgehecht. Zie ook resilium

Omgang
Winding

Opperhuid
periostracum

Operculum
hoorn- of kalkachtig plaatje bij sommige Gastropoda dat gebruikt wordt om de mondopening mee af te sluiten, ermee te graven of als anker. Het operculum zit achter op de voet van de slak vast en kan achter het dier worden meegetrokken als het zich in het huis terug trekt. Soms omgevormd tot een sikkelvormig wapen. Zie ook epiphragma.

Ostracum
de harde en dikke laag van de schelp met kristallijne structuur.

Patella-achtig
kapvormig

Pariëtaal
het gedeelte van de wand van de mondopening tussen de bovenkant van de columellaire zijde en de palatale zijde.

Paletten
kalkplaatjes die bij paalwormen (mariene in hard substraat (zoals hout) borende bivalven) aan het uiteinde van de boorgang rondom de siphobuizen liggen.

Palataal
het gedeelte van de wand van de mondopening dat zich tegenover de columellaire zijde bevindt.

Paucispiraal
met relatief weinig spiralen, bijv. bij een operculum; ook wel gebruikt om een protoconch mee aan te duiden met relatief weinig windingen; zie ook multispiraal.

Periostracum
opperhuid; de (buitenste) hoornachtige laag die de kalklaag beschermt tegen aantasting door zuren opgelost in water (regenwater, zee- en zoet water).

Periferie
denkbeeldige lijn die langs de buitenomtrek van de windingen van een slakkenhuisje loopt, op de grootst mogelijke afstand van de columella.

Pelecypoda
Bivalvia of schelpen

Pedaal
de voet betreffend.

Plankton
-.-.-.-.-.-.-

Posterieur
aan de achterkant; bij tweekleppigen de plaats waar de sipho(s) zich bevinden; zie ook anterieur

Polyplacophora
Keverslakken; Eén van de klassen van de Mollusca. De schelp bestaat uit acht dakpansgewijs geplaatste schelpstukken. Ook Loricata genoemd.

Prosogyr
enigszins naar voren gerichte umbo van tweekleppigen

Prodissoconch
eerste (larvale) stadium van een tweekleppige. Vaak nog zichtbaar als een afgescheiden gedeelte op het oudste deel van de buitenzijde van de schelp.

Protoconch
eerste (larvale) stadium van een gastropode. Vaak nog zichtbaar als een afgescheiden gedeelte op het oudste deel van het huis.

Rasptong
Radula

Radiaal
met betrekking tot ornamentatie- of kleurelementen. Evenwijdig aan de groeilijnen bij slakkenhuizen en uitstralend vanaf de top bij de schelpen van tweekleppigen. Zie ook axiaal.

Resilium
groef bij het slot waarin het ligament is vastgehecht. Ook ligamentgroeve genoemd. Zie ook nymph.

Rechtsgewonden
ook dextrors; aanduiding voor een slakkenhuis waarbij de mondopening zich aan de rechter kant bevindt, als de top naar boven wijst en de mondopening naar de waarnemer gericht is; van boven af naar de top kijkend nemen de windingen met de wijzers van de klok mee in grootte toe; de meeste gewonden slakkehuizen zijn rechtsgewonden, een klein deel is van nature linksgewonden.

Ridge
ribbel, richel

Riblet
ribje

Rugae
tot op zekere hoogte diagnostische, relatief grove ribbels op het topgedeelte van de schelp bij Unionidae, meestal verlopend in een richting afwijkend van die van de groeilijnen.

Scaphopoda
Stoot- of Olifantstanden; Eén van de klassen van de Mollusca. Schelp in de vorm van een olifantstand met aan beide einden een opening.

Scalaride
een misvormd slakkenhuisje, dat als een kurketrekker gewonden is, d.w.z. zonder dat de opeenvolgende windingen elkaar raken, wordt scalaride genoemd (er bestaan soorten, maar niet in Nederland, die van nature scalaride schelpen hebben).

Sculptuur
de structuur aan het schelpoppervlak voor zover dat niet helemaal glad is.

Septum
een apart schot zoals dat in de schelpen van Ferrissia en Crepidula kan voorkomen; ook bij sommige tweekleppigen aan de binnenzijde van de schelp direct onder de umbo (Bijv. Dreissena, Mytilopsis).

Siphokanaal
gootje aan de onderkant van de mondopening van sommige horens, waardoor de slak de sipho steekt.

Sinus
inbochting; zie ook anaalbocht en mantelbocht

Sinueus
omgekeerd s-vormig golvend; soms gebruikt voor het verloop van bijv. groeilijnen.

Sinistrors
Linksgewonden

Slotband
Ligament

Slot
elastische slotband en de slottanden, waardoor beide kleppen van een tweekleppige bij elkaar gehouden worden. Ook wel slotlijst genoemd.

Spiraal
-.-.-.-.-.-.-

Spil
Columella

Spierindruksel
een soort litteken op de plaats waar aan de binnenkant van de schelp bij tweekleppigen de adductor (spier) heeft vastgehecht gezeten.

Striae
fijne lijntjes

Stoottanden
Scaphopoda

Statolyt
Evenwichtssteentje dat zich in de evenwichtsorganen van inktvissen bevindt

Statocyst
Evenwichtsorgaan

Sutuur
de aan de buitenkant zichtbare grenslijn tussen twee windingen.

Tand
uitsteeksel;

Taxodont slot
Een slot bestaande uit een groot aantal gelijkvormige tanden (bijv. bij Nuculidae, Glycymeridae, Arcidae)

Teleoconch
het na de protoconch, dus buiten het ei en na het eventuele larvale stadium, gevormde deel van een slakkenhuis.

Top
Apex

Traliewerksculptuur
wanneer de structuur aan de buitenzijde van een schelp zowel horizontale als vertikale ribbels vertoont (die elkaar dus kruisen), spreekt men van een traliewerksculptuur.

Tweekleppigen
Bivalvia of schelpen

Umbilicus
Navel

Umbo
De top van een tweekleppige, het eerst gevormde deel van de schelp

Varix
een relatief grove radiaalribbel op een slakkenhuisje, een overblijfsel van een oude mondrand.

Varices
meervoud van varix.

Ventraal
de buikzijde betreffend; Buikzijde bij gastropoden, buitenrand bij bivalven.

Veliger
planktonisch levende larve die bij sommige soorten in het water levende slakken voorkomt.

Voet
een deel van het lichaam van een mollusk dat bij slakken tot een kruipzool geworden is en bij de tweekleppigen de vorm heeft van een bijlvormig graaforgaan

Weekdieren
Mollusca

Winding
Ook omgang; wanneer een slakkenhuis tijdens de groei éénmaal volledig (360ø) om de as is gedraaid, spreekt men van één winding.