aanvaren werkw. Uitspraak: [ 'anvarə(n) ] Afbreekpatroon: aan·va·ren Vervoegingen: voer aan (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is aangevaren (volt.deelw.) 1) varend naderen Voorbeeld: 'Daar komt in de verte een schip aanvaren.' 2) terwijl je vaart op of tegen iets botsen Voorbeelden: 'door de mist een schip... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/aanvaren