van anderen erven of krijgen, overerven. - Voorbeeld: ‘Hij liep door alle jaargetijden aangetoorteld met afgedeeld goed’ - Voorbeeld: ‘Alles wat met zaad, bol of wortelscheute voortzet, en van ouders en grootouders afgedeeld’ Vlaanderen 484) Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php