afhandelen werkw. Uitspraak: [ ˈɑfhɑndələ(n) ] Afbreekpatroon: af·han·de·len Vervoegingen: handelde af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft afgehandeld (volt.deelw.) ervoor zorgen dat iets klaar is Voorbeelden: 'klachten afhandelen' , 'passagiers op een vliegveld afhandelen' Synoniem: afwerken Synoniemen: afdoen afwerken beslecht...
1) Afbaarsen 2) Afdoen 3) Afwerken 4) Afwikkelen 5) Beslechten 6) Probleem oplossen 7) Regelen 1) Afdoen 2) Afwerken 3) Afwikkelen 4) Behandelen 5) Beslechten 6) Perargeren 7) Regelen 8) Vereffenen 
het klaar maken vb: heb jij die bestelling al afgehandeld? Synoniemen: afdoen klaren
• [ov] regelen zodat het tot een einde komt.
handel drijven; bespreken