afreizen werkw. Uitspraak: [ 'ɑfrɛizə(n) ] Afbreekpatroon: af·rei·zen Vervoegingen: reisde af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is afgereisd (volt.deelw.) 1) op reis gaan (naar een bestemming) Voorbeeld: 'afreizen naar Turkije voor een vakantie' 2) reizen door (een gebied) Voorbeeld: 'heel Nederland afrei... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/afreizen