
1> al zeilend afleggen. Voorbeeld: We hebben de laatste dagen heel wat afgezeild. 2> met stroom mee zeilen. Voorbeeld: De schepen zeilen de rivier op en af. 3> met zekere bestemming (met een zeilschip) vertrekken. Voorbeeld: Ik zeil morgen naar Amsterdam af. 4> door het zeilen kwijt geraakt. Voorbeeld: We hebben de mast er af gezeild. 5> kunn...
Gevonden op
https://www.debinnenvaart.nl/binnenvaarttaal/index.php?woord=afl#afzeilen
Uit `De lagere vaktalen: De molenaarstaal` 1914 het doek van de roeien aftrekken en oprollen.
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10742
Geen exacte overeenkomst gevonden.