I begeven werkw. Uitspraak: [ bəˈxevə(n) ] Afbreekpatroon: be·ge·ven Vervoegingen: begaf (verl.tijd ) Vervoegingen: heeft begeven (volt.deelw.) het begeven (kapotgaan) 'de brug begaf het' II zich begeven naar (wederk.) werkw. Afbreekpatroon: be·ge·ven ergens heen gaan Voorbeeld: 'zich naar de stad begeven' Synoniemen: bezwij...
1) Aan iemand geven 2) Bezwijken 3) Breken 4) Ergens heengaan 5) Falen 6) Flippen 7) Gaan 8) Gaan naar 9) Iets verlaten 10) In de steek laten 11) Instorten 12) Kapotgaan 13) Ontgaan 14) Ontwijk 15) Op weg gaan 16) Stukgaan 17) Trekken 18) Uitvallen 19) Verlaten 1) Bezwijken 2) Breken 3) Flippen 4) Ontgaan 5) Ontwijken 6) Toevertrouwen 7) Uitvallen 8) Verlaten 
stuk gaan omdat het niet sterk genoeg is vb: dat gammele tafeltje heeft het nu toch begeven Synoniem: bezwijken
ergens heengaan
1.niet sterk genoeg zijn, breken Voorbeeld: ‘Ria begaf van vermoeienis, ze sprak inwendig halfduidelijke woorden en bleef liggen op haar bed’ 2.laten vallen (fig.) Voorbeeld: ‘Dan waren het de krasseljaren, alle leed alleen gedragen, altijd weer opstaan, nooit de moed begeven in 't eenbaarlijk herbeginnen’
Uit `De lagere vaktalen: Taal der smeden en koperslagers ` 1914 onder het gewicht of de kracht plooien. Een ijzeren balk begeeft niet licht.