bengelen werkw. Uitspraak: [ 'bɛŋələ(n) ] Afbreekpatroon: ben·ge·len Vervoegingen: bengelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gebengeld (volt.deelw.) hangen en heen en weer bewegen Voorbeelden: 'een bengelend halssieraad' , 'aan een boom te bengelen hangen' Synoniem: bungelen onderaan bengelen (de laatste zijn in een competitie)... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/bengelen