bezweren werkw. Uitspraak: [ bəˈzwerə(n) ] Afbreekpatroon: be·zwe·ren Vervoegingen: bezwoer (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft bezworen (volt.deelw.) 1) met veel nadruk beweren Voorbeeld: 'Anna bezwoer me dat ze het nooit meer zou vergeten.' 2) zorgen dat iets niet erger wordt en voorbijgaat Voorbeeld: 'een...
1) Aanroepen 2) Afkloppen 3) Afwenden 4) Bannen 5) Belezen 6) Beloven 7) Betoveren 8) Bidden 9) Boeien 10) Exorciseren 11) Incarteren 12) Keren 13) Overreden 14) Uitbannen 15) Uitdrijven 16) Uitstoten 17) Uitwijzen 18) Uitzetten 19) Vasthouden 20) Verbannen 21) Verdrijven 22) Verjagen 23) Verzekeren 1) Aanroepen 2) Aflezen 3) Afwenden 4) Afwenden van gevaar 5) Bannen 6) Belezen 7) Bespreken 8) Betoveren 9) Bidden 10) Bijgeloof 11) Boeien 12) Garanderen 13) Manen 14) Met een eed bevestigen 15) Onder zijn macht brengen 16) Overreden 17) Religieus ritueel 18) Uitbannen 19) Uitstoten 20) Uitwijzen 
(Let op: oude spelling) het to hulp roepen van een geest of bovenzinnelijk wezen, of ook van den duivel door magische kunsten, formules, bewieroking, enz. Oudste vorm van geneeskunst.
het in je macht krijgen, er de baas over zijn vb: met zijn fluit kan hij slangen bezweren
• [magie] met een toverspreuk onder controle weten te brengen. •"overdrachtelijk" een dreiging onder controle weten te brengen
smeken; zweren; betoveren