het dagdeel zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'dɑxdel ] Afbreekpatroon: dag·deel Verbuigingen: dagdelen (meerv.) gedeelte van een dag Voorbeelden: 'Ik werk vijf dagdelen per week.' , 'een vergaderruimte reserveren voor een dagdeel' 2 definities... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/dagdeel